Begrip van de maand juni 2019: NIET DUS, WEL DUS
Gaan we pap eten? Zo proberen we soms bij het opstaan onze zoons van 5 en 3 warm te maken voor een afwisseling met brood. Bij beiden kost dat de nodige moeite. “Niet dus” zegt de jongste stellig. Ik zeg “Welles”. De oudste zegt “Wel dus”, de jongste weer “Niet dus”. Zo gaat dat een paar minuten door. Weekend of niet. Mooi hoor.
Als ik mijn blogs teruglees, zie ik dat er geregeld iets over onze oudste instaat, maar de jongste er bekaaid vanaf komt. Daarom schrijf ik nu over hem. Hij is anders want niet anders. Dat zie ik als een verrijking, misschien wel dankzij de verrijking die zijn broer vormt. Daar ga ik al. Onze jongste lijkt een beetje op mij. Met name zijn gezicht, zijn heftige emoties en zijn geklets.
Voordat ik in vaderlijke sentimentaliteit verzand, wil ik als taalwerker ingaan op zijn woordkeus. Fascinerend vind ik het hoe hij bepaalde typische spreektaal opvat en er een eigen draai aan geeft. Hij maakt ze daardoor soms simpeler en begrijpelijker. En leert mij hoe ze overkomen. Hij wijst me op een diepere betekenis.
Neem welles en nietes. Er bestaat zelfs een welles-nietesspelletje. Onze 3-jarige hoort “niet dus, wel dus”. En terecht. Het snijdt hout. Bij dit eindeloze woordentennis past het populaire stopwoord ‘dus’ uitstekend en we keren terug in het vertaalbare vocabulaire. Alles is vertaalbaar? Of juist niets? Niet dus. Wel dus.